Fijne motoriek

Met onze handen en vingers voelen wij – en tegelijkertijd drukken we ons ermee uit. Beide zijn voor het musiceren van centrale betekenis. Omdat het bespelen van een muziekinstrument één van de meest complexe handelingen is die er bestaat, spreekt het bijna vanzelf dat de fijne motoriek bij musici goed ontwikkeld en geperfectioneerd moet zijn om aan de zeer gedifferentieerde eisen die het spelen met zich meebrengt te kunnen voldoen.

In principe geldt:

Met de fijnmotorische musculatuur (in tegenstelling tot de grofmotorische) kunnen wij zeer gedifferentieerde bewegingen maken. Dat komt omdat bij deze spieren in verhouding veel meer zenuwuiteinden op minder spiervezels uitkomen als bij andere spieren. Iets vergelijkbaars is terug te zien in de aansturing van deze spieren in de hersenen. Dit neemt in de buitenste hersenschors veel meer plaats in als bij de grofmotorische spieren het geval is. We vinden de fijnmotorische spieren in de handen, de voeten en in het gezicht (mond en tong). Deze spieren zijn zeer taai en worden niet snel moe.

Dit is anders bij de grofmotorische, die juist snel moe worden en ook snel overbelast kunnen raken.

Zo zijn er twee spiersystemen die de vingers en handen kunnen bewegen

-  De “fijnmotorische”, namelijk de spieren in de handpalm, bijvoorbeeld tussen de middenhandbeentjes,

- De “grofmotorische”, namelijk de spieren in de onderarm, die met pezen aan de de vingerbeentjes zijn verbonden.


verder in de tekst


naar boven